6 tips voor macrofotografie
Ik word ontzettend blij van macrofotografie. Geef me een veldje met wat bloemen en insecten, stop een camera voorzien van een macrolens in mijn handen en je hebt uren lang geen kind aan mij. Ik ben graag in de natuur, houd van alles wat leeft en laat die mooie kleine wereld graag zien aan iedereen die ervoor openstaat. Het is bovendien een heerlijk ontspannende bezigheid. Wil jij ook met macrofotografie aan de slag? Lees dan vooral verder!
1. Koop een macrolens
Het begint natuurlijk allemaal bij de juiste lens. Voor macrofotografie heb je een macrolens nodig. Die lenzen zijn helaas over het algemeen niet goedkoop. Nu kun je gebruikmaken van macrofotografie filters, maar die zijn niet ideaal. Een andere optie is een compactcamera. Dankzij de kleine sensoren in compactcamera’s kun er vaak erg dichtbij mee scherpstellen. Het resultaat is geinig, maar mijn advies is toch om even te sparen en voor het echte werk te gaan. Het is bovendien een prima investering, want macrolenzen lenen zich ook uitstekend als portretlens.
2. Zorg voor de juiste camera instellingen
Met een macrolens alleen ben je er niet. Je moet natuurlijk ook je camera kennen en de juiste instellingen gebruiken. Denk je nu dat je je camera ook prima op ‘automatisch’ kunt zetten? Zet die gedachte dan maar snel uit je hoofd. Foei. Ga je schamen. Door je camera handmatig in te stellen heb je controle over de foto die je maakt en krijg je de plaat die je wilt maken.
Bij macrofotografie zit je dicht op je onderwerp en wel zo dicht dat je scherptediepte altijd heel klein is. Daarom moet je een klein diafragma (hoog getal) gebruiken om voldoende scherptediepte te krijgen. Doe je dit niet, dan is de kans groot dat je onderwerp niet volledig scherp wordt of door een minimale beweging onscherp wordt. Hierbij moet je wel op je sluitertijd letten. Zorg bij een bewegelijk onderwerp voor een sluitertijd van minimaal 1/100ste. Sneller mag natuurlijk altijd.
3. Benader je onderwerp rustig
Nee, je hoeft geen plant te besluipen. Beestjes moet je wel rustig benaderen, want anders zijn ze er zo vandoor. Geen onverwachte bewegingen dus, en al helemáál geen gestamp. Geduld is in dit geval een bijzonder schone zaak. Bestudeer je onderwerp. Het kan namelijk heel goed zijn dat het beestje dat je wilt fotograferen een favoriet plekje heeft. Vliegt hij weg, dan kan hij zomaar een paar tellen later weer op het zelfde blaadje zitten. Daarnaast vinden veel insecten het ’s ochtends vroeg te koud om te vliegen. Ze zijn dan traag en makkelijk te fotograferen, als je hebt ontdekt waar ze uithangen ten minste.
4. Let op de achtergrond
Nóg meer om op te letten? Ja, helaas. De achtergrond van je foto is ook belangrijk. Die mag niet te druk zijn. Een drukke achtergrond leidt namelijk enorm af van het onderwerp. Houd daarom altijd de omgeving goed in de gaten. Je kunt eventueel een storend takje opzij houden als dat nodig is, maar ga niet aan de slag met je heggenschaar.
5. Gebruik een reflectiescherm
Met een reflectiescherm kun je het aanwezige licht ook naar schaduwrijke plekken sturen, die daardoor net even wat lichter worden. Dat is ook handig als je last hebt van tegenlicht. Een nadeel is dat je het scherm vast moet houden. Wil je met een reflectiescherm aan de slag, neem iemand mee die je kan helpen, of zet je camera op statief en maak gebruik van een afstandsbediening.
6. Kijk om je heen
Je hoeft niet eindeloos te reizen naar een of ander natuurgebied. Heb je een tuin, en heb je die niet vol gelegd met tegels? Dan zul je er ongetwijfeld allerlei mooie kleine beestjes kunnen vinden. Is je tuin wel een ‘concrete jungle’? Dan wordt het tijd om de bestrating eruit te trekken en te vervangen voor mooie planten. Dat is beter voor de afwatering, je helpt de natuur en het is een stuk gezelliger dan al die stenen. Heb je geen tuin? Zoek dan een berm of parkje in de buurt en leef je lekker uit.
En dan nog een laatste tip: vergeet niet om te genieten van de mooie natuur en de wonderlijke wereld van de kleine beestjes.